Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5074

Datum uitspraak2006-12-21
Datum gepubliceerd2006-12-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 06/2694 (voorlopige voorziening) en AWB 06/1593 (beroep)
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Vrijstellingsbesluit ex artikel 19 lid 1 WRO ten behoeve van realisatie bedrijventerrein


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 06/2694 en 06/1593 proces-verbaal mondelinge uitspraak van 21 december 2006 op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Leeuwarden, verzoekster, gemachtigde: J. van der Meer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder, gemachtigden: mr. drs. J. van der Noord, werkzaam bij verweerder, mr. H. Besselse, werkzaam bij verweerder, ir. J. de Boer, werkzaam bij verweerder. Aanduiding van het besluit waarop het beroep betrekking heeft Het besluit van verweerder van 10 mei 2006, inhoudende het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift tegen de op grond van art. 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleende vrijstelling voor de aanleg van een bedrijventerrein Newtonpark IV te Leeuwarden. Datum van de zitting Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 december 2006. Namens verzoekster is J. van der Meer verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden. De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondeling uitspraak a. De beslissing De voorzieningenrechter: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - verklaart het inleidende bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk; - bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het betaalde griffierecht van totaal € 562,= vergoedt; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. b. De gronden van de beslissing Voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals is gevraagd door verzoekster, is in beginsel aanleiding indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat een tegen een besluit ingediend bezwaar- of beroepschrift gegrond zal worden verklaard. Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Verweerder heeft bij besluit van 9 december 2005 vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO verleend van de voorschriften van het Uitbreidingsplan in hoofdzaak van de gemeente Menaldumadeel en het bestemmingsplan Weg Boksum-Goutum. Beide plannen zijn ouder dan tien jaar, zodat op grond van het vierde lid van art. 19 WRO deze bevoegdheid alleen bestaat indien voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt. Dit besluit is op 4 mei 2005 genomen en daarbij is bepaald dat het met ingang van 9 mei 2005 in werking treedt. Art. 21 lid 4 WRO bepaalt dat een voorbereidingsbesluit vervalt, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp te inzage is gelegd. Dit is niet gebeurd. Dit betekent dat het voorbereidingsbesluit op 9 mei 2006 is vervallen. Op het moment dat het bestreden besluit, genomen op 9 mei 2006, op de voorgeschreven wijze op 10 mei 2006 bekend is gemaakt, was verweerder dus niet meer bevoegd het bestreden besluit te nemen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit niet kan leiden tot schorsing van het bestreden besluit. Het Uitbreidingsplan in hoofdzaak kent namelijk uitsluitend bebouwingsvoorschriften. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard, geldt in de gemeente Leeuwarden geen bepaling waarin is bepaald dat het verboden is gronden in strijd met de ingevolge een op grond van de Woningwet 1901 vastgesteld uitbreidingsplan gegeven bestemming te gebruiken. Nu de onderhavige activiteiten (het storten van zand en de aanleg van infrastructurele werken) niet zien op bouwen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze niet in strijd zijn met het in het bestemmingsplan opgenomen verbod. Er is voor deze activiteiten dus geen vrijstelling vereist van het Uitbreidingsplan in hoofdzaak. Dit betekent dat de vrijstelling op dit punt geen rechtsgevolgen heeft. Verweerder heeft verder vrijstelling verleend van het bestemmingsplan Weg Boksum-Goutum. Een strook van het te ontwikkelen gebied heeft volgens dit plan de bestemming verkeersdoeleinden. Gelet op de in de betreffende bepaling gegeven omschrijving van de bestemming verkeersdoeleinden, zijn de activiteiten niet in strijd met dit voorschrift en is dus ook geen vrijstelling vereist van dit plan. De vrijstelling heeft dus ook op dit onderdeel geen rechtsgevolgen. De conclusie moet dan ook zijn dat de vrijstelling geen rechtsgevolgen heeft. Verweerder had derhalve het bezwaarschrift niet-ontvankelijk moeten verklaren. Om die reden wordt het beroep gegrond verklaard. De voorzieningenrechter zal dan tevens zelf in de zaak voorzien en het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 06/2694 kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 06/1593 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van dit proces-verbaal te zenden aan: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt. De zitting wordt gesloten. Waarvan proces-verbaal. w.g. M.A. Jansen, griffier w.g. C.H. de Groot, voorzieningenrechter